Snoek
(foto: Henk Jenner)
De snoek heeft een karakteristieke bouw; een zeer langwerpig, torpedo-achtig lichaam met kleine vinnen en een kenmerkende snavelachtige bek. De rug- en aarsvin zijn bijna symmetrisch en naar achteren geplaatst. De onderkaak is duidelijk langer dan de bovenkaak en steekt uit. De snoek is een soort van het stilstaande of langzaam stromende en liefst heldere water.
De vrouwtjes kunnen een lengte van 1,40 meter bereiken, terwijl de mannetjes niet groter worden dan ongeveer 85 cm. De snoek paait vroeg in het voorjaar in ondiep water, bij voorkeur boven ondergelopen grasland of anders in oeverzones met riet en onderwaterplanten. Meerdere mannetjes kunnen met het grotere wijfje paaien. Jonge levensstadia van snoek schuilen voor andere roofvissen (vaak van eigen soort) in vegetatierijke oeverzones, oude en dus grote exemplaren die te groot zijn om als prooi te dienen worden vaak op dieper open water gevonden.
De snoek komt in Nederland algemeen voor in alle verschillende watertypen. Hij komt nooit in grote dichtheden voor omdat hij zijn eigen bestand op bovenomschreven wijze reguleert. Omdat de snoek een zichtjager is, is hij ook gevoelig voor een afname van de helderheid van het water. Daarnaast is hij kwetsbaar voor verlies aan geschikte paaiplaatsen en verdwijnen van waterplanten.